De hardwerkende Nederlander
Het is verkiezingstijd. Op 29 oktober wordt een nieuwe Tweede Kamer gekozen en de campagne is op volle kracht. Zie ook mijn analyse van de energietransitie in de verkiezingsprogramma’s. En daarmee duikt ook het concept van de “hardwerkende Nederlander” weer op. Een stijlfiguur die ook voorkomt als “gewone Nederlanders” en vroeger bekend was als “Henk en Ingrid”.
Ik heb een hekel aan dit concept.
Wie is dan die hardwerkende Nederlander?
Gaat het ook om mensen met een slechte baan, waarin ze gedwongen worden (te) hard te werken, of waarin ze geen enkele aanleiding of motivatie hebben om hard te werken? Gaat het om mensen die (te) hard moeten werken om te overleven, of ook om mensen in goedbetaalde banen die hard werken uit intrinsieke motivatie of vanwege hun carrière?
En wat betekent het uitroepen van de “hardwerkende Nederlander” tot maatstaf voor politiek handelen voor mensen die niet hard kunnen werken door ziekte, beperking of familieomstandigheden? Of voor mensen die geen werk kunnen vinden?
Wanneer is werk eigenlijk “hard”? Gaat het om fysiek zwaar werk? Daarvoor halen we toch arbeidskrachten uit armere landen, die hier onder slechte omstandigheden en tegen een laag loon dat werk mogen doen dat wij “hardwerkende Nederlanders” niet willen doen? Of gaat het om veel uren per week maken? In internationaal perspectief scoren we daar niet bepaald hoog op: de “hardwerkende Nederlander” is in de praktijk wereldkampioen deeltijdwerk. En gaat het alleen om betaalde arbeid, of telt de optelsom van baan, huishouden, kinderen en mantelzorg ook mee?
Daarnaast: waaraan werkt die Nederlander dan zo hard? Is iedere vorm van werk wel wenselijk, draagt het bij aan een beter land?
En waarom “Nederlander”? Tellen mensen zonder Nederlandse nationaliteit in Nederland niet mee? Daar zit nog een ander probleem: populisten bedoelen met “Nederlander” niet een persoon met de Nederlandse nationaliteit. Het is een dog whistle voor de racistische intentie die in de stijlfiguur van de hardwerkende Nederlander zit.
Is niet juist een kenmerk van een moderne maatschappij dat hard werken niet meer nodig is of zou moeten zijn? Dat er ruimte is voor “work-life balance”? (Dat is trouwens ook een ellendig begrip.) Waarom wordt hard werken zo positief geassocieerd? Vermoedelijk speelt hier een culturele erfenis van het calvinisme mee: ora et labora.
Ik ben een workaholic. Ik heb altijd harder en langer gewerkt dan noodzakelijk (en dan gezond is). Ik denk meestal dat ik iets goeds niet verdiend heb als ik er niet hard voor gewerkt heb, ja zelfs geleden heb, en ik kan en wil het niet laten. Ik kies voor hard werken (wat dat dan ook mag zijn). Veel mensen hebben die keuze niet en moeten hard werken. Hun gun ik een politiek die ervoor zorgt dat zij óók een keuze krijgen. En zij die wél de keuze hebben en kiezen voor niet-hard werken, gun ik dat evenzeer. Ik zie hard werken zeker als een positieve eigenschap van mijzelf, maar het is voor mij geen meetlat voor anderen.
De “hardwerkende Nederlander” is simpelweg een stijlfiguur van de populisten (voornamelijk, maar niet uitsluitend, op rechts) om mensen die hun leven anders vormgeven, die uit andere culturen komen of die er anders uitzien, weg te zetten als minder. Daarnaast is het een handig frame om het afbreken van de verworvenheden van de sociale welvaartsstaat te legitimeren, ten koste van hen die niet “hard” kunnen werken.
Daarom heb ik een hekel aan dit begrip en hoop ik, tegen beter weten in, dat het in de komende verkiezingsdebatten niet genoemd wordt.